autodelen

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • au·to·de·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

autodelen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
autodelen


onvolledig
  1. samen met anderen één of meer auto's gebruiken; gebuikmaken van een deelauto
     Nieuwe poging om autodelen te stimuleren[1]
     Voordat ze een auto deelden, hadden autodelers gemiddeld ongeveer een auto per huishouden. Nadat ze zijn gaan autodelen, daalt dat naar 0,7. Ook gaan autodelers minder rijden. Vóór het autodelen reden ze gemiddeld 9100 kilometer per jaar, erna is dat gedaald naar zo'n 7500 kilometer; een daling van zo'n 18 procent.[2]
     Het plan is een initiatief van de Green Business Club Zuidas, die samen optrekt met de leiding van het WTC. De groep ondernemers benadrukt vooral het duurzame karakter. "Mensen die alleen een auto gebruiken als het echt nodig is zorgen voor een aanzienlijke vermindering van de CO2-uitstoot", zegt Melanie van der Horst van de organisatie. Zij wil het gebied leefbaarder en aantrekkelijker en autodelen "sexy'er" maken, maar geeft toe dat de bedrijven ook azen op financiële steun van de overheid.[3]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 21 februari 2023 Weblink bron “Nieuwe poging om autodelen te stimuleren” (Donderdag 4 oktober 2018, 08:45), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 21 februari 2023 Weblink bron “Autodelers doen eigen auto's weg” (Woensdag 3 juni 2015, 06:03), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 21 februari 2023 Weblink bron
    Louis Dekker
    “'Deelauto' tegen spitsdrukte Zuidas” (Donderdag 17 oktober 2013, 19:50), NOS