associeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·so·ci·eert

Werkwoord

vervoeging van
associëren

associeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van associëren
    • Jij associeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van associëren
    • Hij associeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van associëren
    • Associeert!