antikraak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • an·ti·kraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord antikraak
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de antikraakm

  1. een vorm van gebruik van leegstaand onroerend goed, waarbij een kleine groep mensen een pand 'bewaakt' om te voorkomen dat krakers het vastgoed in gebruik kunnen nemen
     "Op dit moment zijn er ongeveer driehonderdduizend huishoudens die suboptimaal wonen. Dat betekent dat mensen bijvoorbeeld langer bij hun ouders blijven wonen, of met meerdere mensen samen, in woongroepen, of antikraak", aldus Marijn Snijders van Capital Value.[1]

Bijwoord

antikraak

  1. van (ver)huren: met minder huurbescherming en lagere 'huur' voorkomen dat een leegstaand gebouw bezet wordt door niet betalende bewoners
     Dat is het aantal huishoudens dat noodgedwongen geen eigen woning heeft. Ze wonen bijvoorbeeld samen met een ander huishouden. Dan gaat het bijvoorbeeld om mensen boven de 25 die nog een woning delen met huisgenoten of bij hun ouders wonen. Ook mensen die antikraak wonen in bijvoorbeeld kantoorpanden worden meegeteld.[2]
     Levi Hilz (23) woont al twee jaar antikraak in Rotterdam. "Het is eigenlijk altijd afwachten tot de brief op de deurmat valt waarin staat dat je eruit moet."[3]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 18 oktober 2021 Weblink bron “'Tekort huurwoningen zal pas in 2019 afnemen'” (13-02-2017), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 18 oktober 2021 Weblink bron
    Leen Kraniotis
    “Schreeuwend tekort aan woningen, wat moet eraan gedaan worden?” (17-02-2021), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 2021-10-2018 Weblink bron “Jongeren over woningcrisis: 'Zo veel geld héb ik gewoon niet'” (ZA 11 SEPTEMBER 2021), NOS