alternatief

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • al·ter·na·tief
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘elkaar afwisselend’ voor het eerst aangetroffen in 1544 [1]
  • uit het Frans [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen alternatief alternatiever alternatiefst
verbogen alternatieve alternatievere alternatiefste
partitief alternatiefs alternatievers -

Bijvoeglijk naamwoord

  1. met een andere methode
    • Alternatieve geneeskunde is meestal geen geneeskunde. 
    • Er zijn, ook binnen de reguliere geneeskunde, verschillende alternatieve behandelingsmogelijkheden. 
    • Vanwege de storing had de overheid alternatieve nummers voor 112 en 0900-8844 in het leven geroepen. Hulpdiensten moesten improviseren om toch bereikbaar te zijn. Ze gebruikten onder meer WhatsApp, Messenger en Twitter. Bovendien werden agenten, ambulances en brandweerauto’s de straat op gestuurd, zodat mensen bij hen alarm zouden kunnen slaan. [3] 
enkelvoud meervoud
naamwoord alternatief alternatieven
verkleinwoord alternatiefje alternatiefjes

Zelfstandig naamwoord

het alternatiefo

  1. een andere mogelijkheid of methode
    • Heeft u daar een alternatief voor? 
     Het plannetje dat zich stiekem in haar hoofd had genesteld gaf een ander alternatief.[4]
     ‘Let vooral op hun pols, dat is toch de meest voor de hand liggende plek. ’ De alternatieven liet hij bewust onbesproken.[4]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen