afvroeg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·vroeg

Werkwoord

vervoeging van
afvragen

afvroeg

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van zich afvragen
    • ... dat ik me afvroeg. 
    • ... dat jij je afvroeg. 
    • ... dat hij, zij, het zich afvroeg. 
Synoniemen
  1.  Aan de ene kant zat het internetverhaal haar niet lekker, terwijl ze zich aan de andere kant afvroeg of ze hier nu wel ophef over moest maken.[1]

Verwijzingen