accommodatie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ac·com·mo·da·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord accommodatie accommodaties
verkleinwoord accommodatietje accommodatietjes

Zelfstandig naamwoord

de accommodatiev [3]

  1. voorzieningen ten behoeve van het (aangenaam) verblijf van personen
    • Het schoolkamp werd gehouden in een accommodatie die speciaal voor het verblijf van groepen jongeren was ingericht. 
     ‘Dit soort prachtige accommodaties vind je overal ter wereld,’ beweerde haar echtgenoot stellig.[4]
  2. aanpassing (aan de omstandigheden)
    • De accommodatie van het oog, nodig om dichtbij scherp te kunnen zien gaat bij oudere mensen verloren. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen