aangeslotene
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·ge·slo·te·ne
Woordherkomst en -opbouw
- afleiding van aangesloten met het achtervoegsel -e
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aangeslotene | aangeslotenen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die ergens lid van is; iemand die ergens bij is aangesloten
- ▸ Dat liet de bestuurder van Leaseleed, J. Westmeijer, donderdag weten. „De juridische positie is sterk van de aangeslotenen.”[1]
- iemand met een aansluiting op een netwerk; iemand die ergens op is aangesloten
- ▸ Het economisch-theoretische probleem wordt gedeeltelijk gevormd door het feit dat netwerkbedrijven in de verleiding zouden kunnen komen de commerciële tak van het eigen bedrijf te bevoordelen bij toegang tot en gebruik van de netwerken. Andere leveranciers zouden in dat geval geen eerlijke kans krijgen om te concurreren met de klanten die zijn aangeslotenen op het desbetreffende net.[2]
Synoniemen
- [1] lid
Antoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord aangeslotene staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Leaseleed gaat verder met proces tegen Dexia” (27 mei 2005), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron “Betaalbare energievoorziening vraagt dialoog” (7 september 2005), Reformatorisch Dagblad