aangeslotene

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·ge·slo·te·ne
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aangeslotene aangeslotenen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aangeslotenev / m

  1. iemand die ergens lid van is; iemand die ergens bij is aangesloten
     Dat liet de bestuurder van Leaseleed, J. Westmeijer, donderdag weten. „De juridische positie is sterk van de aangeslotenen.”[1]
  2. iemand met een aansluiting op een netwerk; iemand die ergens op is aangesloten
     Het economisch-theoretische probleem wordt gedeeltelijk gevormd door het feit dat netwerkbedrijven in de verleiding zouden kunnen komen de commerciële tak van het eigen bedrijf te bevoordelen bij toegang tot en gebruik van de netwerken. Andere leveranciers zouden in dat geval geen eerlijke kans krijgen om te concurreren met de klanten die zijn aangeslotenen op het desbetreffende net.[2]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 19 mei 2022 Weblink bron “Leaseleed gaat verder met proces tegen Dexia” (27 mei 2005), Reformatorisch Dagblad
  2. Bronlink geraadpleegd op 19 mei 2022 Weblink bron “Betaalbare energievoorziening vraagt dialoog” (7 september 2005), Reformatorisch Dagblad