Makkabeeër
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: Makkabeeër (hulp, bestand)
- IPA: / ˌmɑkaˈbejər / (4 lettergrepen)
Woordafbreking
- Mak·ka·beeër, Mak·ka·bee·er
Woordherkomst en -opbouw
- met het achtervoegsel -er afgeleid van Latijn Maccabeus, de weergave van Hebreeuws מכבי en , de bijnaam van Judas Makkabeüs [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Makkabeeër | Makkabeeërs (Makkabeeën) |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de Makkabeeër m
- (Jiddisch-Hebreeuws) (geschiedenis) benaming voor Judas Makkabeüs en naderhand elk van zijn vier broers, die leiding gaven aan de Joodse opstand tegen de Seleuciden in de 2e eeuw v. Chr.
- ▸ Tijdens Pesach rekenden Mozes en God af met de Egyptenaren, tijdens Chanoeka sloeg Juda de Makkabeeër de Grieken in elkaar en op Onafhankelijkheidsdag leverden we dapper strijd en verkregen we onze staat. Op Grote Verzoendag zijn we daarentegen geen Makkabeeërs en geen volk meer, maar een verzameling individuen die in de spiegel kijken, zich schamen voor het beschamende dat ze op hun kerfstok hebben en waar mogelijk vergeving vragen.[2]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord 'Makkabeeër' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Weblink bron Etgar Keret“Vergiffenis vragen op mijn lievelingsfeestdag” (3 oktober 2014) op nrc.nl
Categorieën:
- Jiddisch-Hebreeuws in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 4 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -er in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Geschiedenis in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal