zuidelijkt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zui·de·lijkt

Werkwoord

vervoeging van
zuidelijken

zuidelijkt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zuidelijken
    • Jij zuidelijkt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zuidelijken
    • Hij zuidelijkt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zuidelijken
    • Zuidelijkt!