Naar inhoud springen

zette

Uit WikiWoordenboek
  • zet·te
vervoeging van
zetten

zette

  1. enkelvoud verleden tijd van zetten
    • Ik zette. 
    • Jij zette. 
    • Hij, zij, het zette. 
  2. aanvoegende wijs van zetten
    • Men zette op die plaats een machine, make den man werkloos en late hem stempelen. [1]
     In een kast in de bijkeuken vond Isaac twee elektrische kacheltjes die hij in een van de voorkamers zette zodat de kale gepleisterde muren konden opwarmen terwijl de zon eroverheen streek.[2]
  1. Discussie in 1937 in de gemeenteraad van Leiden of een politieagent door een stoplicht vervangen moest worden
  2. Jessie Burton vert. Marja Borg
    “De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff op Wikipedia, ISBN 9789024574704