winteren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • win·te·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
winteren
winterde
gewinterd
zwak -d volledig

Werkwoord

winteren

  1. onpersoonlijk typisch winterweer vertonen
    • Als het vroeger lang winterde, vele dagen achtereen met strenge vorst, dan had je van die zogenaamde vorstvluchten van vogels. 

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be