wijsmaakten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wijs·maak·ten

Werkwoord

vervoeging van
wijsmaken

wijsmaakten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van wijsmaken
    • ...dat wij wijsmaakten. 
    • ...dat jullie wijsmaakten. 
    • ...dat zij wijsmaakten.