wettig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wet·tig
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van wet met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wettig wettiger wettigst
verbogen wettige wettigere wettigste
partitief wettigs wettigers -

Bijvoeglijk naamwoord

wettig

  1. in overeenstemming met de wet
    • Hier valt niet over te twisten, dit is een wettig besluit! 

Werkwoord

vervoeging van
wettigen

wettig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wettigen
    • Ik wettig. 
  2. gebiedende wijs van wettigen
    • Wettig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wettigen
    • Wettig je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be