vrijmaakt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vrij·maakt

Werkwoord

vervoeging van
vrijmaken

vrijmaakt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vrijmaken
    • ... dat jij vrijmaakt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vrijmaken
    • ... dat hij vrijmaakt.