voorvoel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·voel

Werkwoord

vervoeging van
voorvoelen

voorvoel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorvoelen
    • Ik voorvoel. 
  2. gebiedende wijs van voorvoelen
    • Voorvoel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorvoelen
    • Voorvoel je? 

Gangbaarheid