verzilver

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·zil·ver

Werkwoord

vervoeging van
verzilveren

verzilver

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verzilveren
    • Ik verzilver. 
  2. gebiedende wijs van verzilveren
    • Verzilver! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verzilveren
    • Verzilver je?