verzilver
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ver·zil·ver
Werkwoord
vervoeging van |
---|
verzilveren |
verzilver
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verzilveren
- Ik verzilver.
- gebiedende wijs van verzilveren
- Verzilver!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verzilveren
- Verzilver je?