versleutelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·sleu·telt

Werkwoord

vervoeging van
versleutelen

versleutelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van versleutelen
    • Jij versleutelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van versleutelen
    • Hij versleutelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van versleutelen
    • Versleutelt!