versimpel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·sim·pel

Werkwoord

vervoeging van
versimpelen

versimpel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van versimpelen
    • Ik versimpel. 
  2. gebiedende wijs van versimpelen
    • Versimpel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van versimpelen
    • Versimpel je?