verpruts

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·pruts

Werkwoord

vervoeging van
verprutsen

verpruts

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verprutsen
    • Ik verpruts. 
  2. gebiedende wijs van verprutsen
    • Verpruts! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verprutsen
    • Verpruts je?