verpruts
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ver·pruts
Werkwoord
vervoeging van |
---|
verprutsen |
verpruts
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verprutsen
- Ik verpruts.
- gebiedende wijs van verprutsen
- Verpruts!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verprutsen
- Verpruts je?