verongeluk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·on·ge·luk

Werkwoord

vervoeging van
verongelukken

verongeluk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verongelukken
    • Ik verongeluk. 
  2. gebiedende wijs van verongelukken
    • Verongeluk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verongelukken
    • Verongeluk je?