verlegde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·leg·de

Werkwoord

vervoeging van
verleggen

verlegde

  1. enkelvoud verleden tijd van verleggen
    • Ik verlegde. 
    • Jij verlegde. 
    • Hij, zij, het verlegde. 
  2. verbogen vorm van verlegd, voltooid deelwoord van verleggen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be