verbeuzelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·beu·zelt

Werkwoord

vervoeging van
verbeuzelen

verbeuzelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbeuzelen
    • Jij verbeuzelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbeuzelen
    • Hij verbeuzelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van verbeuzelen
    • Verbeuzelt!