veranker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·an·ker

Werkwoord

vervoeging van
verankeren

veranker

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verankeren
    • Ik veranker. 
  2. gebiedende wijs van verankeren
    • Veranker! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verankeren
    • Veranker je?