urbaniseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ur·ba·ni·seert

Werkwoord

vervoeging van
urbaniseren

urbaniseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van urbaniseren
    • Jij urbaniseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van urbaniseren
    • Hij urbaniseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van urbaniseren
    • Urbaniseert!