unificeerden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- uni·fi·ceer·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
unificeren |
unificeerden
- meervoud verleden tijd van unificeren
- Wij unificeerden.
- Jullie unificeerden.
- Zij unificeerden.
- Wij unificeerden.
vervoeging van |
---|
unificeren |
unificeerden