uitzit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·zit

Werkwoord

vervoeging van
uitzitten

uitzit

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzitten
    • ... dat ik uitzit. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzitten
    • ... dat jij uitzit. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzitten
    • ... dat hij uitzit.