uitvonden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·von·den

Werkwoord

vervoeging van
uitvinden

uitvonden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitvinden
    • ...dat wij uitvonden. 
    • ...dat jullie uitvonden. 
    • ...dat zij uitvonden.