uitverkoos

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·ver·koos

Werkwoord

vervoeging van
uitverkiezen

uitverkoos

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitverkiezen
    • ... dat ik uitverkoos. 
    • ... dat jij uitverkoos. 
    • ... dat hij, zij, het uitverkoos.