uitmelkt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·melkt

Werkwoord

vervoeging van
uitmelken

uitmelkt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitmelken
    • ... dat jij uitmelkt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitmelken
    • ... dat hij uitmelkt.