uitlogden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- uit·log·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uitloggen |
uitlogden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitloggen
- ...dat wij uitlogden.
- ...dat jullie uitlogden.
- ...dat zij uitlogden.
- ...dat wij uitlogden.