uitkiest

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·kiest

Werkwoord

vervoeging van
uitkiezen

uitkiest

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkiezen
    • ... dat jij uitkiest. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkiezen
    • ... dat hij uitkiest.