uithuwelijkten
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- uit·hu·we·lijk·ten
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uithuwelijken |
uithuwelijkten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uithuwelijken
- ...dat wij uithuwelijkten.
- ...dat jullie uithuwelijkten.
- ...dat zij uithuwelijkten.
- ...dat wij uithuwelijkten.