uithuwelijkten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·hu·we·lijk·ten

Werkwoord

vervoeging van
uithuwelijken

uithuwelijkten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uithuwelijken
    • ...dat wij uithuwelijkten. 
    • ...dat jullie uithuwelijkten. 
    • ...dat zij uithuwelijkten.