uithardt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·hardt

Werkwoord

vervoeging van
uitharden

uithardt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitharden
    • ... dat jij uithardt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitharden
    • ... dat hij uithardt. 

Gangbaarheid