uitbesteedt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·be·steedt

Werkwoord

vervoeging van
uitbesteden

uitbesteedt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbesteden
    • ... dat jij uitbesteedt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbesteden
    • ... dat hij uitbesteedt.