tuchtigt
Uiterlijk
- tuch·tigt
vervoeging van |
---|
tuchtigen |
tuchtigt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuchtigen
- Jij tuchtigt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuchtigen
- Hij tuchtigt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van tuchtigen
- Tuchtigt!
- Het woord tuchtigt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.