Naar inhoud springen

tuchtig

Uit WikiWoordenboek
Versie door Kvdrgeus (overleg | bijdragen) op 4 mrt 2019 om 12:37 (Nieuwe pagina aangemaakt met '{{=nld=}} {{-pron-}} *{{sound}}: {{audio|nl-{{pn}}.ogg|{{pn}}|nld}} <!--*{{WikiW|IPA}}: {{IPA|/xxxx/|nld}}--> {{-syll-}} *tuch·tig {{-etym-}} *afgeleid van tucht...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
  • tuch·tig
  • afgeleid van tucht met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen tuchtig tuchtiger tuchtigst
verbogen tuchtige tuchtigere tuchtigste
partitief tuchtigs tuchtigers -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
tuchtig [1] [2]

vervoeging van
tuchtigen

tuchtig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuchtigen
    • Ik tuchtig. 
  2. gebiedende wijs van tuchtigen
    • Tuchtig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuchtigen
    • Tuchtig je?