trotte
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- trot·te
Werkwoord
vervoeging van |
---|
trotten |
trotte
- enkelvoud verleden tijd van trotten
- Ik trotte.
- Jij trotte.
- Hij, zij, het trotte.
- Ik trotte.
Frans
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
trotte v
- (spreektaal) eind lopen, flinke wandeling [1]