trinquer
Uiterlijk
- Ontleend aan Duits trinken.
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
trinquer /tʁɛ̃ke/ |
trinqais /tʁɛ̃kɛ/ |
trinqué /tʁɛ̃ke/ |
eerste groep | volledig |
trinquer
- onovergankelijk toosten, een heildronk uitbrengen, op iets of iemand drinken
- onovergankelijk (figuurlijk) schade, nadeel lijden