toosten
Uiterlijk

- toos·ten
| stamtijd | ||
|---|---|---|
| onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
| toosten |
toostte |
getoost |
| zwak -t | volledig | |
toosten
- inergatief een heildronk uitbrengen, op iets of iemand drinken
- Zij toostten op een goede toekomst.
- ▸ Daar neem ik ook een glas van om te toosten op Kaapverdië, alle aanstaande huwelijken, de verbroedering aller volkeren en het Leven Zelf.[2]
- ▸ Als vlotte tachtiger kwam Nico Klein nog één keer naar de krant, om op een nieuwjaarsborrel de hand te schudden van oud-collega’s én de hoofdredacteur, en te toosten op het nieuwe jaar.[3]
de toosten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord toost
- Het woord toosten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toosten" herkend door:
| 86 % | van de Nederlanders; |
| 83 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Frank van Dijl“Kaapverdisch vakantiegevoel op de stoep in Rotterdam-West” (17 juni 2021) op nrc.nl
- ↑
Weblink bron Ward op den Brouw“Fronsend met de pijp tussen de kiezen” (19 juni 2020) op nrc.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -en in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 86 %
- Prevalentie Vlaanderen 83 %