traverseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tra·ver·seert

Werkwoord

vervoeging van
traverseren

traverseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van traverseren
    • Jij traverseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van traverseren
    • Hij traverseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van traverseren
    • Traverseert!