transplanteert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- trans·plan·teert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
transplanteren |
transplanteert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van transplanteren
- Jij transplanteert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van transplanteren
- Hij transplanteert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van transplanteren
- Transplanteert!