totaliseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • to·ta·li·seer

Werkwoord

vervoeging van
totaliseren

totaliseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van totaliseren
    • Ik totaliseer. 
  2. gebiedende wijs van totaliseren
    • Totaliseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van totaliseren
    • Totaliseer je?