toespreekt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • toe·spreekt

Werkwoord

vervoeging van
toespreken

toespreekt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toespreken
    • ... dat jij toespreekt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toespreken
    • ... dat hij toespreekt.