toejuichte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • toe·juich·te

Werkwoord

vervoeging van
toejuichen

toejuichte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van toejuichen
    • ... dat ik toejuichte. 
    • ... dat jij toejuichte. 
    • ... dat hij, zij, het toejuichte.