tengelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ten·gelt

Werkwoord

vervoeging van
tengelen

tengelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tengelen
    • Jij tengelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tengelen
    • Hij tengelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van tengelen
    • Tengelt! 

Gangbaarheid