Naar inhoud springen

syndiceert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • syn·di·ceert

Werkwoord

vervoeging van
syndiceren

syndiceert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van syndiceren
    • Jij syndiceert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van syndiceren
    • Hij syndiceert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van syndiceren
    • Syndiceert! 

Gangbaarheid