stickert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stic·kert

Werkwoord

vervoeging van
stickeren

stickert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stickeren
    • Jij stickert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stickeren
    • Hij stickert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van stickeren
    • Stickert! 

Gangbaarheid