sprakeloos

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spra·ke·loos
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen sprakeloos sprakelozer sprakeloost
verbogen sprakeloze sprakelozere sprakelooste
partitief sprakeloos sprakelozers -

Bijvoeglijk naamwoord

sprakeloos

  1. niet kunnende spreken

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be