speelhuisje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • speel·huis·je

Zelfstandig naamwoord

het speelhuisjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord speelhuis
     Hij prees Gottfrids timmermanswerk aan de twee nieuwe personeelswoningen achter aan het perceel bij de chauffeurswoning en aan het speelhuisje.[1]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044625691