speel uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • speel uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitspelen

speel uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitspelen
    • Ik speel uit. 
  2. gebiedende wijs van uitspelen
    • Speel uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitspelen
    • Speel je uit? 


Gangbaarheid